AAN: FRANK J.P. VAN HOORN
VAN: Herman Brusselmans
BETREFT: stuk over het Lochem popfestival
TITEL: De manager
Ik wilde van jongsaf muzikant worden. Op m’n derde speelde ik triangel, op m’n vierde tamboerijn en op m’n vijfde alweer triangel, omdat m’n tamboerijn gestolen was door een dief die de woning van de familie Brusselmans was binnengedrongen toen we op een uitje waren naar Blankenberge, en de klootzak had onze radio gestolen, en onze frituurpan, onze parkiet Maurice, onze foto van m’n grootvader toen die door de Duitsers een arm was afgeschoten in de Tweede Wereldoorlog, en mijn tamboerijn was godverdomme ook gestolen, net als de kunstarm van mijn overleden grootvader. Gelukkig werd de dief later gevat door de politie, waarbij hij ondermeer bekende dat hij de kunstarm had proberen te verkopen aan een man die ook maar één arm had maar die de kunstarm van m’n grootvader toch maar niet kocht omdat die, toen de man hem uitteste, altijd de neiging had om aan z’n ballen te krabben, een neiging die de kunstarm had ontwikkeld door achttien jaar door m’n grootvader te worden gebruikt. Ondertussen was ik het beu om triangel of tamboerijn of welk slaginstrument dan ook te bespelen, en ik probeerde nu de gitaar, waarbij ik er na zes jaar oefenen slechts in slaagde om de riff te spelen van ‘Norwegian Wood’ van The Beatles, een riff die me zodanig m’n kloten begon uit te hangen dat ik in 1971 m’n gitaar van pure frustratie te pletter sloeg op de kop van m’n grootmoeder, een vrouw die me al jaren irriteerde ten eerste omdat ze continu in m’n kont kneep, ten tweede omdat ze, als ik sliep, haar tong in m’n mond probeerde te steken, en ten derde omdat ze praktisch iedere dag aan mij vroeg: ‘Kom je hier vaak?’, waarna ze me een drankje aanbood, met me wilde dansen en tijdens die dans in m’n oor fluisterde dat ze een nat poesje kreeg van mij. De klap met de gitaar overleefde ze, maar god zij geprezen stierf ze drie maanden later aan een agressieve botkanker.
Na het debacle met de gitaar besloot ik dat ik geen talent had om muziek te spelen, maar ik wilde wel in de business blijven, en ik begaf me op het pad van het management. De eerste groep die ik als manager begeleidde was een rockformatie uit m’n geboortedorp Hamme, die The Stinking Feet heette. Ik slaagde er maar niet in om voor deze groep een optreden te versieren en ik dacht op den duur dat het aan de groepsnaam moest liggen. ‘The Stinking Feet,’ zei ik tegen de vier jongens, ‘is een zeer onaantrekkelijke, vieze groepsnaam en daarom stel ik voor dat jullie van nu af The Smelly Shit heetten.’ Ze gingen akkoord, maar ook als The Smelly Shit liep het niet al te vlot, in die zin dat er maar één optreden werd geboekt, in het aan Hamme grenzende dorpje Moerzeke, waar The Smelly Shit tijdens het optreden ruzie kreeg en de drummer sloeg de bassist neer en de zanger gaf de gitarist een paar muilperen, omdat die continu in z’n kont kneep en, terwijl de zanger aan het zingen was, in z’n oor fluisterde: ‘Ik krijg een natte lul van jou.’ Dus The Smelly Shit splitte, maar later werden de zanger en de gitarist toch nog een stelletje en ze waren het eerste homoseksuele koppel in Hamme dat zonder blikken of blozen hand in hand over straat liep. Ik stelde hen voor om hen te managen als een duo dat De Twee Vrolijke Flikkers zou heten, een Nederlandstalig repertoire zou brengen en ieder optreden zou afsluiten door een scheet te laten in elkaars gezicht, doch ze wilden niks meer met de muziekindustrie te maken hebben en openden samen een winkeltje in lingerie, en ik geloof dat ze op de koop toe nog lang en gelukkig leefden, de verschrikkelijke nichten.
Maar goed, ik zat als manager zonder groep, zonder duo of zonder artiest tout court, en het leek alsof m’n carrière als manager nu al doodgebloed was, tot ik toevallig in contact kwam met een Vlaamse zanger die net doorgebroken was en die Ivan Heylen heette. Dat kwam zo: mijn vader was veehandelaar en de oom van Ivan Heylen, Jos Heylen, was ook een veehandelaar. Ik zal niet beweren dat m’n vader en die Jos vrienden waren, maar toch wel goeie kennissen. Ze dreven ook handel met elkaar en nu en dan verkocht m’n vader een paar koeien aan Jos Heylen, en als Jos Heylen die koeien beu was verkocht hij ze weer aan m’n vader, meestal met verlies, want Jos Heylen was niet zo’n goeie veehandelaar en mijn vader wel. Op een dag was Jos Heylen weer eens bij ons op bezoek, om over die paar koeien te onderhandelen, en hij had z’n neef Ivan meegebracht, niet omdat die in koeien geïnteresseerd was, maar wel omdat Jos en Ivan Heylen graag in de buurt van Hamme kwamen, met name om in het aanpalend dorp Waasmunster het bordeel De Roze Spleet te bezoeken. Dat was een heel beroemd bordeel geworden nadat er ook zwarte meisjes beschikbaar werden gesteld, ondermeer het Congolese negerinnetje Zazi La Chatte, die met haar vagina niet alleen een fles champagne kon ontkurken, maar ze ook via dezelfde weg kon leegdrinken, waarna ze een ferme boer kon laten via haar navel. Hoe dan ook, Ivan Heylen en ik raakten in gesprek en wat bleek? Hij had zonet z’n manager ontslagen omdat die de hits van Ivan, namelijk ‘De werkmens’ en ‘De wilde boerndochtere’ de slechtste liedjes vond die ooit in Vlaanderen waren geschreven en uitgevoerd. Nu vond ik ‘De werkmens’ en ‘De wilde boerndochtere’ persoonlijk ook redelijke debiele, achterlijke, onnozele, afgrijselijke, braakverwekkende en ongelooflijk onvoorstelbare kutnummers, maar dat verklapte ik natuurlijk niet aan Ivan Heylen en nadat ik hem had aangeboden dat ik voor slechts 49 procent van z’n inkomsten z’n nieuwe manager wilde zijn, hapte hij toe. M’n eerste optreden als manager van Ivan Heylen kon al meteen tellen: ik zou hem begeleiden naar het popfestival van Lochem, het bekendste festival in Nederland, waar Ivan Heylen top of the bill was. Omdat ik zelf nog te jong was om een rijbewijs te hebben zou Ivan Heylen me op die achtentwintigste mei van 1974 in Hamme ophalen, samen met z’n roadie Jefke Van de Velde, een jongen die al op z’n veertiende van school was gegooid omdat hij een onhandelbare leerling was. Zo had hij de vrouw van de leraar wiskunde bezwangerd, kneep hij de leraar aardrijkskunde continu in de kont, en had hij tegen de leraar godsdienst gezegd: ‘Je moeder is een hoer’, wat waarschijnlijk niet waar was, want de moeder van de leraar godsdienst lag al dertien jaar in een stalen long, ademde via een rietje en kon alleen vloeibaar voedsel eten, dat via een gat in haar slokdarm rechtstreeks naar haar maag werd gepompt door de zogenaamde pompmachine van Leburton, een Franse arts die niet alleen de pompmachine van Leburton had uitgevonden maar ook de strontmachine van Leburton, die mensen die niet konden kakken bijstond door de keutels uit hun dikke darm te zuigen via hun luchtpijp.
Ivan Heylen, Jefke Van de Velde en ik vertrokken ’s ochtends vroeg in de Simca 1000 van Ivan Heylen naar de Achterhoek in Nederland, waar, in de provincie Gelderland, het idyllische dorpje Lochem was gelegen. We stopten alleen in het dichtbijgelegen dorpje Ruurlo omdat daar de vijf flessen wodka van Jefke Van de Velde leeg waren, en we alle drie zo zat als een aap in een Ruurlose beek onze maag leegkotsten. Maar Jef Van de Velde had ook eenentwintig boterhammen met varkensvet meegebracht en nadat we die opgegeten hadden voelden we ons weer redelijk in orde. Niet veel later kwamen we in Lochem aan. We werden opgevangen door de organisator Joost Carlier, een legendarische figuur in de Achterhoek, omdat hij al op zestienjarige leeftijd een groot evenement als het popfestival van Lochem wist te organiseren, en ook omdat hij al op zestienjarige leeftijd op Koninginnedag in de buurt was geraakt van koningin Juliana, die dat jaar de provincie Gelderland bezocht, en met z’n aangeboren zeer sterke adem had Joost zo hard naar de koningin geblazen dat haar jurk omhoog was gewaaid en iedereen kon zien dat Juliana een gele onderbroek had gedragen met achteraan een bruine streep. Joost Carlier was na z’n actie snel weggehold en had kunnen ontsnappen aan de bodyguards van de koningin. Joost bracht ons naar de backstage, waar, zeer tot onze tevredenheid, vijf flessen wodka stonden, en waar we wachtten tot Ivan moest optreden, terwijl op het podium de andere artiesten hun set afwerkten. Die andere artiesten waren niet veel soeps. Zo had je de popgroep Atlantis, die dacht origineel te zijn door als frontvrouw een zangeres te gebruiken die niet alleen niet kon zingen, maar die ook tijdens het eerste nummer haar ene tiet liet zien, tijdens het tweede nummer haar andere tiet, en tijdens het derde nummer haar derde tiet. Oké, een zangeres met drie tieten kom je niet iedere dag tegen maar om dat meisje haar handicap te laten vertonen op een podium, dat vond ik toch redelijk flauw. Tijdens het vierde nummer liet ze haar lul zien. Oké, een zangeres die een transseksueel is met drie tieten én een lul, die kom je niet iedere dag tegen.
Naast Atlantis had je ondermeer ook de Antwerpse zanger Ferre Grignard. Ooit, in de jaren zestig, was hij een grote ster geweest, dank zij nummers als ‘Ring ring, I’ve got to sing’ en ‘What shall we do with the drunken sailor’, maar in de jaren zeventig was hij veel van z’n sterrenstatus verloren. Hij was halfkaal geworden, z’n baard zat vol gaten, hij kon met moeite over z’n bierpens heenkijken en z’n stem was door een miljoen sigaretten zodanig naar de vaantjes dat, als hij ‘Ring ring I’ve got to sing’ zong iedereen verstond: ‘Ping ping, my wife ’s a king’. Na z’n optreden kwam Ferre Grignard dan ook totaal teneergeslagen de backstage binnen en hij zei: ‘Pet lupie sen pente kweekflappen’, wat eigenlijk betekende: ‘Het publiek is een bende smeerlappen’, waarna Ferre na elkaar tien flesjes bier dronk en z’n eigen zonnebril begon op te eten. Wat is het toch jammer dat artiesten die ooit hoge toppen hebben gescheerd zo laag kunnen vallen.
Bijna was het de beurt aan Ivan Heylen; eerst moest Mud nog optreden, een Engels groepje dat een negental nummer één-hits had gescoord, in Europa negenenzestig miljoen platen had verkocht, maar voor de rest niet veel voorstelde, zeker niet in vergelijking met Ivan Heylen. Om half negen had Mud eindelijk gedaan en mocht Jefke Van de Velde het podium betreden om Ivans microfoon aan te sluiten en z’n gitaar te stemmen. Om de microfoon te testen riep Jefke er luid in: ‘Pet lupie sen pente kweekflappen!’, wat hem op een oorverdovend applaus kwam te staan. Nog een minuut later sprong Ivan Heylen op de scène en nadat hij ‘De werkmens’ vier keer na elkaar had gespeeld en gezongen, en ‘De Wilde Boerndochtere’ zes keer, exclusief de twee keer die hij als bisnummers opvoerde, werd hij door het publiek zodanig toegejuicht dat Joost Carlier tegen mij zei: ‘Dit hebben we hier in Lochem nog nooit meegemaakt. Ivan Heylen is de beste act die hier ooit opgetreden heeft.’ Zwetend als een rund kwam Ivan van het podium en we feliciteerden hem allemaal uitgebreid. Na het legen van de vijf flessen wodka stapten we in de Simca om weer naar huis te rijden, en nadat we in Winterswijk, wat op de terugweg niet zo ver van Lochem lag, in een sloot hadden gekotst verliep de tocht naar Vlaanderen zonder veel problemen, behalve dat Ivan Heylen, toen we op een kilometer of tien van Hamme waren, tegen mij zei: ‘Ik heb ‘ns zitten denken. Die 49 procent van jou, die is veel te veel. Ik zorg voor het succes, niet jij. Vanaf nu krijg jij maar 9 procent van m’n inkomsten.’ Het spreekt vanzelf dat ik daar niet mee akkoord ging en toen ik in Hamme uit de Simca stapte zei ik tegen Ivan Heylen: ‘Hier eindigt onze samenwerking, pretentieuze eikel. Negen procent? Wat denk je wel. Arrogante hufter. En weet je wat? Over tien jaar zal over jou niks meer gehoord worden en zal mijn zegetocht pas beginnen.’ Met deze voorspelling zat ik er niet ver naast want inderdaad, tien jaar later deed de naam Ivan Heylen al bijna geen enkel belletje meer rinkelen, maar ik lag ondertussen op eenieders lippen, zij het niet als manager in de rockmuziek maar als het grootste talent uit de Nederlandstalige literatuur. Het kan raar lopen in het leven, maar wat er ook gebeurt, ik zal m’n redelijk korte carrière als topmanager van The Smelly Shit én van Ivan Heylen niet snel vergeten.