Als kind wilde ik een Indiaan zijn, speelde ik Indiaan zijn. In 1980 was ik voor twee weken bijna een echte Indiaan.
Het begon met een hondenbeet. Mijn bardienst in het Groningse café ‘het Turfschip’ zat erop en ik ging een afzakker drinken in de Kattenbak, een bar met nachtvergunning waar het alternatieve deel van Groningen zich ’s nachts ophield. Mijn vriend en collega-barkeeper Sip zat al aan de tap. Ik had een tas met elpees bij me die ik die avond in het café had gedraaid en plaatste die onder mijn barkruk op de grond. Het werd 4 uur ’s nachts en ik wilde naar huis. Toen ik de tas van de grond pakte werd ik keihard in mijn hoofd gebeten door de hond van eigenaar Hans Vos, Lobo. Een oude herdershond maar wel met HD. Lobo was geschrokken van mijn plotselinge beweging en in combinatie met een pijnscheut van de HD zette hem dat aan tot een stevige beet. Ik voelde bloed en een afgescheurd oor en ik zag de angstige blikken van omstanders. Ik werd in een taxi naar het ziekenhuis afgevoerd. Mijn rechteroor lag er driekwart af en moest aangenaaid worden. Mijn rechteroog had ie net gemist, maar een wond onder mijn oog moest gehecht worden. Het duurde een paar uur voordat een uit bed gebelde en sacherijnige chirurg mij kon behandelen. Hij pakte naald en draad. Ik vroeg hem wanneer hij de verdoving zou gaan zetten? ‘Je hebt gedronken vriend, hier is je verdoving’ en hij gaf me een stuk hout om op te bijten. Nadat ik mijn tanden een paar keer stevig in het hout had gezet van de pijn zat het oor er weer aan en kon ik naar huis.
Na een paar dagen belde ik Hans Vos om te praten over de afwikkeling. Hij had besloten om Lobo in te laten slapen, hij was onberekenbaar geworden door de HD. Ik had nogal wat schade. Ik kon een lucratieve klus niet uitvoeren, een shirt was kapot en ik zou wat littekens over houden. Hans bleek verzekerd maar die verzekering was niet zomaar bereid om iets te betalen. Men vond 250 gulden wel het maximum. Ik legde het voor aan mijn oom, een gerenommeerde advocaat en met hem bladerde ik een boek door met foto’s van letselschade en toegekende schadevergoedingen. Zelden zag ik zo’n schandalig boek: jonge vrouwen met verminkte gezichten: 250 gulden. Vingers of tenen kwijt: 100 gulden. Ik liet mijn oom een stevige schadeclaim indienen bij van wat toen nog Ago (en nu Aegon) heette, waarin hij 5000 gulden eiste. Dagen later werd ik ontboden op het majestueuze kantoor van Ago aan de Ubbo Emmiussingel. Het was een prachtige zomerdag en ik werd ontvangen door een puffende en zwetende assuradeur die mij belerend toesprak dat verzekeringen geen koehandel was. Bij wijze van uitzondering wilde men 500 gulden uitkeren maar dat was het wel, we stonden niet op de markt, nietwaar? Mijn oom had mij de instructie meegegeven dat Ago als de dood was voor een gerechtelijke procedure omdat dan de schadevergoeding wel eens hoger uit kon vallen en dat een precedentwerking kon hebben voor nieuwe letselschades. Ik hield mijn poot stijf en vertrok uiteindelijk – na het tekenen van een geheimhoudingsovereenkomst – met 3500 gulden, cash, in de pocket.
Dat leek me een mooie aanleiding om een lange reis door Noord-Amerika te maken. Ik kocht een ticket en spoedde me naar Lochem om afscheid te nemen van mijn ouders. Hun aanvankelijke onrust werd getemperd toen ik hen de envelop met geld liet zien. Genoeg om comfortabel van te reizen, eten en overnachten. Daarna was het tijd om afscheid te nemen van mijn vriend Hans Boon en dit moest gevierd worden in het plaatselijke Turkse café. Lochem had een grote gemeenschap van eerste generatie Turkse gastarbeiders, die zonder vrouw en kinderen over waren gekomen om te lassen aan de aardgasleidingen die in Nederland werden aangelegd. De mannen verzamelden zich ’s avonds in het Turkse café. Hans en ik waren bevriend geraakt met de eigenaar van het café, die een waanzinnige köfte maakte en heerlijke pizza’s in een hout-gestookte oven. We maakten het afscheid stevig ‘nat’. Een tafel verder werd Turks poker gespeeld. Na een biertje of tien leek het me vanzelfsprekend dat ik mijn zakgeld voor de VS zou verdubbelen door met hen te gaan pokeren. Maar de Turkse variant speelde ik te weinig en na 4 uur spelen was ik 2500 gulden kwijt. Bij het wakker worden, de volgende ochtend, realiseerde ik me dat ik vrijwel platzak naar de VS zou vertrekken. Dat leek me geen goed idee. Ik moest dat geld terugwinnen. Hans en ik besloten daarom ‘s avonds terug te gaan naar het café en weer te gaan kaarten. Tegelijk realiseerden we ons dat de Turken niet beschikbaar zouden zijn als ze me nuchter aan tafel zagen verschijnen. Daar had Hans een oplossing voor: hij nam zijn Magnum 44 mee. Weliswaar een replica waarvan de loop niet was uitgeboord, maar een leek zag dat verschil niet. Nadat onze Turkse ‘vrienden’ inderdaad weigerden om mij aan tafel te laten, trok Hans als een ware John Wayne zijn pistool met de woorden ‘en nu wordt er gespeeld godverdomme’. Na een lange nacht verliet ik, onder bescherming van Hans en zijn Magnum, het café met 4500 gulden. Het leek ons beter dat ik de stad onmiddellijk zou verlaten en voorlopig niet terug zou komen. Er zaten een paar Grijze Wolven tussen onze Turkse vrienden en die waren nogal rancuneus van aard. Op naar Amerika.